Op 10 november 2022 was het 78 jaar geleden dat op 10 en 11 november 1944 zo’n 52.000 mannen van 17 tot en met 40 jaar zijn weggevoerd tijdens de razzia in Rotterdam. Kunsthistoricus en journalist Sandra Smets kreeg de opdracht van BKOR om ter gelegenheid van de jaarlijkse herdenking een essay te schrijven naar aanleiding van de presentatie van het definitieve ontwerp van Anne Wenzel voor het Razziamonument Rotterdam.


EEN MONUMENT VOOR EEN VERGETEN OORLOGSGESCHIEDENIS

Na een heimelijke voorbereiding, en zonder enige waarschuwing, legde de bezetter op 10 en 11 november 1944 een cordon rondom Rotterdam en Schiedam, sloot alle communicatie en wegen af, en voerde in de stromende regen 52.000 mannen weg voor dwangarbeid in Duitsland. Deze mannen werden in angst en vrees weggevoerd en zouden geen contact meer hebben met de tienduizenden vrouwen die in ontreddering achterbleven. Het was een tijd dat vrouwen nog niet eens een bankrekening mochten hebben, vaak niet buitenshuis werkten, en nu zonder enige hulp of kennisoverdracht er alleen voorstonden met hun kinderen. En dat tijdens een bezetting die steeds grimmiger werd en voor de achterblijvers weldra het grote sterven van de hongerwinter zou gaan beginnen.

Toen kunstenaar Anne Wenzel werd gevraagd om een ontwerp te maken voor een Razziamonument, besloot ze om zich niet alleen te concentreren op het wegvoeren of de dwangarbeid, maar ook op het effect ervan op de stad zelf en de resterende bevolking, de vrouwen. Ze ontwierp een keramische installatie die bestaat uit zowel een man als een vrouw. Daarvoor nam ze als vertrekpunt het gegeven van een familiefoto, zoals ze ook vol weemoed gekoesterd zullen zijn toen de gezinnen uiteengerukt werden. En zoals een familiefoto in tweeën gescheurd kan worden, en deze gezinnen in feite in tweeën gescheurd werden, ontwierp ook Wenzel een twee-eenheid die ze letterlijk doormidden hakte. De man en vrouw waren met elkaar verbonden, en zijn nu bruut van elkaar gescheiden. De wond accentueert ze nadrukkelijk fluorescerend oranje, want die wond, dat gemis, daar gaat het haar om.

Zo ontwierp ze een ruimtelijke installatie met afstand tussen de man en de vrouw. De man is bekleed met donker glazuur als een schim, de vrouw is licht als een visioen. Wenzel maakte al beelden voor verschillende steden in Nederland en nu dan eindelijk eens voor haar eigen stad Rotterdam. Ze vindt het belangrijk om te benadrukken dat oorlog doorwerkt, ook op de generaties erna, en ook op de tijd van nu. Het is noodzaak om het verleden onder ogen te komen en te blijven herinneren. Je mag het verleden niet vergeten, als je wilt voorkomen dat zoiets in de toekomst nog eens gebeurt. En wie het verleden vergeet, kan ook het heden nooit volledig begrijpen.

Het bombardement van mei 1940 overschaduwt in zekere zin andere oorlogsdrama’s en daarbij is bijvoorbeeld de razzia min of meer in de vergetelheid geraakt. Bovendien moesten oorlogsverhalen maar vergeten worden, was de teneur na de oorlog, dat was beter. Het was beter als de mensen optimistisch waren en naar de toekomst keken. Dat betekende een tunnelvisie die je zelfs afziet aan de oorlogsmonumenten die toen verrezen: die herdachten behalve het bombardement in eerste instantie vooral gesneuvelde militairen en in tweede instantie verzetslieden. Dat waren de dapperen, dat was het heroïsche verhaal dat paste bij het verhaal dat de vijand verslagen was en dat Nederland tot de winnaars behoorde. Dat gold ook voor Rotterdam, dat van Koningin Wilhelmina een nieuw devies cadeau kreeg om toe te voegen aan het stadswapen: sterker door strijd. Meteen werd ook daar een monument voor gemaakt met die titel, een reusachtige David die in de hal van het Stadhuis kwam te staan. Ook een heroïek.

Zo ontstond het stoere imago van een stad die als een feniks zou herrijzen uit de as. Voor gewone burgerslachtoffers was niet veel aandacht. De oorlog stond in Rotterdam vooral synoniem met het bombardement, waarvan de effecten immers zo verpletterend zichtbaar waren en wat meteen gekoppeld werd aan de wederopbouw, wat werd uitgedragen als remedie. Immers, een stad is te repareren. Stenen kun je herbouwen. Dat leed is te herstellen. Dat wel.

Wenzel nam ook geen voorbeeld aan bestaande oorlogsmonumenten. Die helpen haar niet, wist ze omdat ze al jaren internationaal onderzoek doet naar oorlog, geschiedenis, monumenten. Daarin zag ze veel oorlogsmonumenten als uitdrukking van politieke macht, als onderstreping van een overwinning. Zij wilde een monument maken dat niet over macht gaat, maar over de mens. Een uiting van individualiteit, een erkenning van en voor de mensen die dit hebben meegemaakt of die de herinnering ervan intergenerationeel met zich meeslepen, samen met trauma’s die in families doorwerkten.

Dit is dan ook een gedenkteken zonder heroïek. De vrouw is zowel symbool als een gewoon mens, de man net zo. Het gedenkteken is bovendien een ruimte, met lange banken waar je op kunt zitten om te kijken naar de Maas, en waar je van het ene naar het andere beeld kunt lopen, de tekst kunt lezen. Zo wordt het monument niet alleen een aanblik, maar ook een ruimte waar je kunt verblijven. Doe dat en je wordt er onderdeel van, brengt er tijd door, zoals je tijdens een herdenkingsceremonie ook tijd spendeert. Wie wil kan dat in zijn eentje doen en dat kan het hele jaar door, je kunt er bloemen leggen, en daarnaast is het kunstwerk open genoeg voor groepen om er een herdenkingsceremonie te organiseren. Daar kan de stad nog zijn voordeel mee doen.

Een gedenkteken betekent rehabilitatie, het is een soort voorrang. Dat er nu wel een Razziamonument komt, betekent dat de tijd verandert. Die verandering zit hem erin dat in de generatiewisselingen van de laatste decennia de nadruk is komen te liggen op het persoonlijke. Dat is een andere kijk dan een abstracte viering van de wederopbouw van de stad. Aan de kunstenaar is de taak om die tijd te overbruggen en het verleden invoelbaar te maken. Immers, zestig jaar geleden verrezen oorlogsmonumenten er voor de ooggetuigen, en nu zijn ze er voor de nabestaanden en voor hen die het niet hebben meegemaakt en daar misschien ook niet mee bezig zijn. Het monument is een middel om bij te dragen aan hun bewustwording van de geschiedenis.

Kunst kan afwezigheid tastbaar en voelbaar maken én het kan een ander perspectief geven: naar hetzelfde kijken maar dan op een andere manier. Door deze man en vrouw tijdloze kleding en kapsels te geven, maakt Wenzel ze universeel opdat ze meer benaderbaar en herkenbaar zijn. Dat verhoogt de inleving voor ons. Haar beeld gaat niet alleen over de razzia maar ook over hoe we de herinnering eraan vormgeven en hoe we ons verbinden met iets waar we zelf niet bij waren en hoe we ook stilstaan bij dit verhaal van anderen. De man en vrouw zien er op eerste oogopslag heel gewoon en ongeschonden uit, pas als je beter gaat kijken, zie je de pijn. Zo is het pijn in het echte leven ook. Soms moet je beter kijken. En zo ontwierp Wenzel twee mensfiguren aan wie je je kunt spiegelen, die je kunt aankijken en wiens gezichten je kunt lezen en omdat de mens een empathisch wezen is, kun je je invoelen in die persoon die je ziet. Het gaat haar om bewustwording van wat een brute scheiding voor de mens betekent – toen, maar ook nu en in de toekomst. Pijn kan pas genezen als het eerst onderkend wordt. Dat geldt ook voor Rotterdam. Je kunt als stad pas aan verwerking beginnen als dit verhaal gezien wordt, en het onderdeel wordt van het collectieve bewustzijn van de Rotterdammers en Schiedammers. Het losmaken, vertellen en beluisteren van al die verhalen met elk weer hun eigen accenten, daar dient dit kunstwerk voor.