Piet Heyn (1577-1629) was een kundig zeevaarder en marinebevelhebber. Hij stond bekend als nuchter, vindingrijk, onverschrokken en bekwaam in de handel. Met die eigenschappen trad hij eerst in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Later verwierf hij het bevel over een aantal missies van de West-Indische Compagnie (WIC). In die hoedanigheid geldt Heyn als een prominent vertegenwoordiger van het koloniale regime.
Op volle zee – vaak in oorlogssituaties en omringd door piraterij – legde de Delfshavenaar een opmerkelijke clementie aan de dag. Heyn had respect voor de Spaanse vijand (hij had bijna tien jaar in gevangenschap doorgebracht), sprak met mededogen over het lot van Afrikanen, en hekelde de behandeling die tot slaaf gemaakte indianen in Amerika ten deel viel:
‘Is het een wonder dat de indiaan zijn leed op ons wil wreken? Vriendschap moet van ónze zijde komen, want wij bezoeken hen – zij hebben ons niet opgezocht’.
Met de slavenhandel had Heyn niets van doen. De WIC nam pas zes jaar na de dood van Heyn afscheid van het gebod dat ‘slavenhandel voor christenen een ongeoorloofde vorm van handel is’.
Piet Heyn dankt zijn standbeeld echter niet aan dergelijke opvattingen. Het was de verovering van de ‘Zilvervloot’ die zijn naam voorgoed vestigde. Heyn wist enkele Spaanse schepen te kapen die waren geladen met zilver uit Amerikaanse mijnen. Hoewel de verovering niet veel voorstelde (door lafheid was de Spaanse vijand gevlucht), werd het behalen van de buit in Nederland als een heroïsche daad beschouwd. Het enorme kapitaal (bijna 12 miljoen gulden – omgerekend naar nu circa een half miljard euro) kwam toe aan de WIC, haar aandeelhouders en stadhouder prins Frederik Hendrik.
Op 17 juni 1629 werd hij, inmiddels benoemd tot admiraal van de Nederlandse marine, vol getroffen door een kanonskogel, afgeschoten van een schip met kapers uit Oostende. Heyn was op slag dood.
De verering van Piet Heyn kreeg een krachtige impuls in de negentiende eeuw. Nationalisme vierde hoogtij – nationale trots moest in het publieke domein worden getoond. Burgers werden geacht trots te zijn op hun verleden. Zo kon een herdenkingscultuur ontstaan, waarin historische figuren werden verbeeld in standbeelden, schilderijen en medaillons. Er werden straten naar hen vernoemd en verhalen over hen geschreven. In die heldenverering werd vaak teruggegrepen op de zeventiende eeuw, de ‘Gouden Eeuw’. Wetenschappers en denkers werden in steen of brons verbeeld, denk aan Christiaan Huygens en Spinoza. Maar ook opperbevelhebbers als Michiel de Ruyter en Maarten Tromp, en VOC-bewindvoerders als Jan Pieterszoon Coen kregen standbeelden.
In 1867 kreeg die andere zeeheld, Piet Heyn, in zijn geboorteplaats Delfshaven een uit sneeuw vervaardigd beeld. Dooi maakte echter na vijf dagen een eind aan het initiatief. Hierop volgde de roep om een duurzaam beeld. Dat kwam er ook. Het monument, vervaardigd door beeldhouwer Jos Graven (1836-1877), werd aanvankelijk geplaatst nabij de plek waar Piet Heyn het eerste levenslicht aanschouwde (Piet Heynsplein). De onthulling werd verricht door koning Willem III.
Sinds 1886, toen Delfshaven bij Rotterdam werd gevoegd, maakt het beeld deel uit van de Rotterdamse beeldencollectie. In 1966 verhuisde dit Rijksmonument naar de huidige locatie.