Jericholaan, Oudedijk, ’s Gravenweg. ’s Gravenweg, Oudedijk, Jericholaan. Dit was jarenlang mijn route van huis naar de basisschool, en weer terug. Een kind gaat ongeveer tweehonderd dagen per jaar naar school; keer zes jaar maakt twaalfhonderd keer heen, twaalfhonderd keer terug.
Ik herinner me de oude vrouw van verzorgingshuis Pniël, altijd alleen, in een stoel aan het raam. Op een dag zijn we naar elkaar gaan zwaaien, een afspraak waar we elkaar jaren aan hebben gehouden, misschien wel duizend dagen lang.
Ik herinner me ook de man die op blote voeten over de tramrails liep. De rails waar toen zowel lijn 7 als 9 overheen reed, en waar op zomerse dagen een donkere man met lange dreadlocks voetje voor voetje overheen schreed. Als een koorddanser, en misschien was zijn leven wel een balanceeract. Voor mij als kind was het betoverend: een man die te midden van al het verkeer en alle haast barrevoets over een ellenlang koord van staal liep. Heen en weer over de Oudedijk.
Dichterbij kunst kwam het niet in Kralingen. Jericholaan, Oudedijk, ’s Gravenweg. ’s Gravenweg, Oudedijk, Jericholaan. Op de route van mijn jeugd stond geen enkel kunstwerk. Wel een kerk, een gedenksteen, en een oliebollenkraam in de winter.
Tegenwoordig fiets ik een andere weg, een route die naar het centrum leidt, waar ik afspraken heb, espresso drink en schrijf aan boeken. Op deze route kom ik verschillende kunstwerken tegen: Lof der Zotheid, monument voor een ezel van Geert van de Camp, Taxat van Woody van Amen en The River van Lon Pennock. Het is vooral dit laatste beeld dat blijft imponeren. Iedere keer dat ik erlangs fiets, draai ik mijn hoofd naar links en kijk ik naar de twee gigantische gouden zuilen (die ooit zwart waren). Ik kan me de weg naar de stad niet meer voorstellen zonder de zuilen van Lon Pennock. Ze zijn voor mij als een poort. Hier begint Rotterdam.
Nu is er dan eindelijk een kunstwerk in Kralingen, een enorm schuifraam op de Voorschoterlaan. Wie over de Oudedijk fietst, kan het werk niet missen. SASH van beeldhouwer Ron van der Ende is zeventien meter hoog, en steekt 21,5 meter boven het straatniveau uit. Een halve meter minder hoog dan de zuilen van Lon Pennock, van wie Ron van der Ende nog les heeft gehad op de academie.
Net als een poort is een raam een opening, en biedt het een doorkijk, een vergezicht. Na de gouden zuilen begint de stad. Het houten raam is transparant, heel helder; je kunt er alles in zien. Hoe rijker de fantasie, hoe meer je ziet. Ik denk aan de schoolkinderen die erlangs zullen fietsen, zoals ik in mijn jongensjaren duizenden keren over de Oudedijk heb gefietst. De oude vrouw zit er niet meer, en ook de man op blote voeten is verdwenen, misschien gevallen van het koord. Nu zien kinderen een magisch houten raam te midden van al het verkeer en alle haast. Wat zouden ze denken? Waar brengen hun gedachten hen naartoe? Zouden ze het sprookjeswoud kunnen zien dat op regenachtige dagen te ruiken is?
Zeven populieren uit het Kralingse Bos zijn gerooid voor de kunst. In totaal is er vier kilometer plank verwerkt in het reusachtige raam. Dat kun je zielig vinden, maar de bomen waren ziek of instabiel en stonden op de kaplijst. Weet dat een van de bomen naast het kikkerbadje bij de Kralingse Plas stond, en dat op een windstille dag een tak is afgebroken en op een badgast is terechtgekomen.
Zonder Ron van der Ende waren de populieren in de shredder beland, en zouden ze zijn veranderd in houtsnippers voor een bospaadje of een kinderboerderij. Nu zijn ze een monumentaal kunstwerk in de openbare ruimte. Een raam dat open is geschoven.
Hier begint de verbeelding.